Ietje de Graaf van de Protestantse gemeente Reiderland (01) heeft de vorderingen van de restauratie van de Nederlands Hervormde kerk te Finsterwolde in 2012 nauwlettend gevolgd en haar bevindingen vastgelegd met foto’s en een verhaal op de website van de kerkelijke gemeente. Uit haar verhaal kan ik duidelijk opmaken dat ze goede kennis van zaken heeft met betrekking tot het uitzoeken van geschiedkundige feiten en genealogisch onderzoek. Het verhaal van haar en de specifieke feiten die ik zelf heb gevonden omtrent de grafkelder en het echtpaar dat daar ooit begraven is geweest, zijn voor mij reden geweest verder in deze familie ‘te graven’, vooral in verband met de eigenaardigheden die bij dit onderzoek naar boven zijn gekomen.
De leefomstandigheden in de 17e eeuw
In die tijd staan er in het dorp enkele zware stenen huizen en stenen schuren. Andere huizen en schuren zullen voornamelijk van hout geweest zijn, want steen is in die tijd nog erg duur en kan niet door iedereen betaald worden. De stenen huizen die er wél staan, zijn vooral van de rijkere boeren met veel land, vooral verkregen door ontginningswerk.
Net als Ietje de Graaf (01) heb ik heel wat boedelbeschrijvingen gezien. Deze komen met name ter sprake bij erfenissen als een van de ouders komt te overlijden en er kinderen zijn. Onze Juffer Lutgert zal in die dagen nog trouw hebben meegedaan aan de Groninger (kleder)dracht, onderhouden en gemaakt door een eigen naaister en zal een zilveren oorijzer hebben gedragen zoals we die nog in musea kunnen tegen komen.
Het voorhuis van haar boerderij zal voorzien zijn van vrij zwaar uitgevoerde tafels en stoelen en natuurlijk is er een ‘tresoor’ met boeken, want de rijkeren lezen veel. Er is een open haardvuur met een ijzeren ketelhaak, waaraan de pot hangt om het eten gaar te koken.
De borden zijn in die tijd voornamelijk van tin gemaakt en soms worden er zilveren lepels met een inscriptie gebruikt, die door het personeel regelmatig worden gepoetst tot hoogglans. Bier wordt veelal ingekocht bij de plaatselijke brouwers en wordt gedronken uit tinnen bekers. Net als Beerta kent Finsterwolde in die tijd enkele brouwers. Een enkele keer heeft de boer zelf een kleine brouwerij en verkoopt hij bier vanuit huis.
Uiteraard vinden we in het voorhuis een spinnenwiel en staat er een naaikorf met een schaar en is er een vingerhoed van zilver. De laatste is bevestigd aan een zilveren ketting die de naaister aan haar kleding heeft bevestigd.
Bekend uit die periode zijn de prachtige rokken, buisjes, schorten en natuurlijk de onderpanden. De vrouw draagt een gekleurde of een witte muts of soms ook een doek om haar hoofd met een strik om de hals. Verder zijn er de karnizolen, de hemdrokken en de gewone rokken. De mannen dragen warnsen, een wambuis en een broek (01).
Lakens en dekens kent men in die tijd ook al. Voor de dekens gebruikt men over het algemeen wol van de eigen schapen en soms vinden we bij de boedelbeschrijvingen ook peluws en zelfs spiegels. De laatste zijn nog niet van uitzonderlijk kwaliteit, maar de boerin kan zich er best mee redden.
Slapen gebeurt natuurlijk in de bedstee. De kelder onder het voorhuis is nog niet zo groot zoals we die later aantreffen onder de voorhuizen in de grote Oldambtster boerderijen, waar ze onder het hele voorhuis doorlopen, maar de kelder is wel goed gevuld met grote vaten vlees en spek. Verder zijn room, boter en kaas ruimschoots voorhanden en wordt er karnemelk gemaakt met de karn.
In het achterhuis vinden we in de winterperiode de schapen, varkens en de koeien en er zijn paarden en kippen voor de eieren. De paarden worden gebruikt om de ploeg en de wagens te trekken, maar een ‘beetje boer’ heeft ook één of meerdere rijpaarden. Verder is er volop ruimte voor de opslag van hooi en stro en in de zomer vinden we er de schoven die nog gedorst moeten worden met de vlegel en het zaad in zakken. De rest van de ruimte is opgevuld met allerlei spullen om het land te bewerken, de beesten te verzorgen en meer. Boven het voorhuis vinden we een grote zolder waar het zaaizaad wordt bewaard.
In de nabijheid van het voorhuis vinden we vaak een ruime boomgaard en moestuin, zodat groente en fruit altijd ruim voorradig is en achter de schuur liggen de landerijen die vaak ook te vinden zijn aan de andere kant van de straat. Tot nog ver in de 20e eeuw zien we nog die grote boomgaarden en moestuinen bij de boerderijen.
Men kent in die tijd ook al de vroedvrouw en op het einde van de 17e eeuw komen er geschreven instructies voor het werk van de vroedvrouw. Zij ontvangt een jaarlijks traktement van negentig gulden en moet de vrouwen assisteren ‘zonder onderscheijd ofte aanzien, ’t zij rijke of arme’. Zij moet zich in geval van een naderende bevalling‘ op de spoedigste wijze (…) derwaarts begeven sonder eenig uitstel’ en eenmaal aangekomen ‘alle voorsigtigheijt gebruijke, gepaart met lankmoedigheijt en sig niet te verhaasten om den in barensnoot zijnde vrouw als meede der selver vrugt geen nadeel toe te brengen’.
En (!):‘So het mogt komen te gebeuren, dat zij gehaalt werd bij imant buijten den egten staat, (zij) verpligt zal zijn aan de heer officier zulks bekent te maken’. Men gaat in die tijd niet zachtzinnig om met‘ imant (die) buijten den egten staat’ een kind krijgt (14). Als zo’n bevalling zich aankondigt, weigeren de rond het kraambed verzamelde buurvrouwen nog al eens hun hulp tot de in barensnood verkerende vrouw uiteindelijk de naam van de vader noemt. Als dat eenmaal gebeurd is en de baby is geboren, wordt het kind stevig ingepakt en tuigen de buurvrouwen met de baby naar het huis van de vader om een huwelijk of alimentatie af te dwingen.
Hoe komen nu al die huwelijken tot stand? Hoe leren de ‘jongmannen en jongedochters’ elkaar kennen? Ze komen elkaar natuurlijk op straat, in de kerk, op de kermis en op verschillende andere plekken tegen. Maar hoe kunnen ze laten weten dat ze elkaar aardig vinden en wat meer willen dan vriendschap? Men heeft daarvoor een bepaald ritueel dat ‘opzitten en aanpraten’ wordt genoemd. Met opzitten wordt bedoeld dat huwbare meisjes op zondagavond thuis blijven om vrijers op te wachten. De moeder van zo’n meisje heeft dan via haar kennissenkring al laten weten dat jongens, die zo’n meisje wel zien zitten op zondagavond een kansje kunnen wagen.
‘De vrijer klopte dan juist op klokslag van negen bij het meisje aan; te vroeg werd niet gehoord, te laat wekte het vermoeden dat hij reeds bij een ander een blauwtje had geloopen’. Als het meisje de jongen ook wel aardig vindt laat zij hem binnen of ze heeft de buitendeur uitnodigend op een kier laten staan. Een tweede zondag, een week later, gebeurt hetzelfde, maar de derde zondag wordt de jongen niet zomaar meer binnen gelaten. Hij moet dan bidden en smeken en pas als hij het meisje voldoende heeft overtuigd van zijn vasthoudendheid, mag hij alsnog binnen komen en kan het aanpraten (vrijen) beginnen. Overigens heeft de jongen ook het recht om die zondag niet te komen, zonder dat hij daarmee in een kwaad daglicht komt te staan.
Ook wordt er wel gebruik gemaakt van een ‘hylikmaker’ een soort boodschapper die de belangstelling van de één voor de ander als onafhankelijke derde overbrengt. Een geldelijke beloning is zijn deel. Als er uit deze vrijage iets moois ontstaat, leidt dat uiteindelijk tot ondertrouw die door een ‘boodbrenger’ bij familie en vrienden en door de dominee op de eerstvolgende drie zondagen vanaf de kansel wordt aangekondigd, zowel in het dorp van het meisje als van de jongen.
'Juffer Lutgert Ockens van Finsterwold'
Bovenstaande gegevens kunnen we herleiden uit een toevalstreffer in het RHC GA (02) waar ik stuit op Ocko Harckens en een zekere Egbert Willems. Zij treden op als getuigen. Daarna komen er in volgorde van data de volgende gegevens te voorschijn, die allemaal iets met Beerta te maken hebben, namelijk:
Verder duikt er nog een vermelding op in Midwolda over wijlen Ocko Harckens minderjarige kinderen in Finsterwolde op 30 april 1662. Zijn er dus nog meer kinderen uit het huwelijk van Ocko en Lutgaert geboren en zo ja, waarom worden ze in Finsterwolde genoemd? Hebben we hier mogelijk te maken met een totaal ander persoon?
- 5 december 1697: In het kerkeboek van Beerta (03) komen we een huwelijk tegen van Geeske Hermans en Herman Carsjes). Deze Geeske zou dezelfde kunnen zijn als Ocko’s tweede echtgenote, echter haar leeftijd zou op dat moment ver boven de 60 jaar uitkomen en dat is onwaarschijnlijk. Kan deze Geeske dezelfde zijn als Geeske Hermans die gehuwd is met Jan Ockens, zoon van Ocko en Lutgaert?
Het zijn allemaal vragen en veronderstellingen die weliswaar uitgaan van een aantal feiten, maar waarvan geen zekerheden zijn of we hebben te maken hebben met verschillende personen met dezelfde namen. Wellicht komen er te zijner tijd nog nieuwe feiten boven drijven en kunnen we ons verhaal aanpassen.
Ietje de Graaf komt met een totaal andere theorie naar voren, namelijk dat Lutgert mogelijk een min of meer adelijke afkomst zou hebben, omdat ze ‘juffer’ wordt genoemd. Ik heb over de term ‘juffer’ een andere theorie, maar daarover straks.
Een feit is wel dat Juffer Lutgert Ockens geboren is in 1671. Een geboorteplaats wordt niet genoemd. Dat jaartal vinden we op haar grafzerk (04). Daar vinden we ook haar sterfdatum, 4 december 7151 te Finsterwolde. Hieruit concluderen we dat ze een voor die tijd respectabele leeftijd heeft bereikt van ongeveer 80 jaar. Uit de tekst op de zerk ‘NU IK, DE LAATSTE UIT DE STAM VAN J. OCKENS OP AARD GESPROOTEN …’ (04) kunnen we afleiden dat Lutgert kinderloos is overleden en J. Ockens, zou Jan Ockens zoon van Ocko Harckens en Lutgaert kunnen zijn.
Juffer Lutgert Ockens moet een uitzonderlijke sterke vrouw geweest zijn. Ze zal al op vroege leeftijd in het bezit zijn gekomen van een boerenbedrijf in Finsterwolde en bestiert het bedrijf in haar eentje zo’n 40 jaar lang. Natuurlijk zal zij hebben beschikt over knechten en meiden die haar hun diensten ter beschikking stellen. Knechten die het land bewerken, meiden die de koeien melken en de dagelijkse gang van zaken rond de boerderij op orde houden. Bij haar huwelijk wordt ze ‘juffer’ genoemd. Waarschijnlijk heeft ze deze ‘titel’ aan de bevolking te danken die tegen haar opziet: een alleenstaande ‘landbouwersche’ die een complete boerderij beheert.
Genoemde zoon Bernardus (Benno) wordt geboren op 25 mei 1659 te Groningen. Hij trouwt in 1684 met Catherina Wiardi (vermoedelijk) te Delfzijl, een dochter van Hermannus Wiardi, pastor te Enum en Johanna Gerkes. Het stel krijgt drie kinderen, Johanna, Talina (1684) en Hermannus (1694). Na het overlijden van Catherina hertrouwt Benno met Elizabeth Siemens op 10 december 1713. De laatste hertrouwt na het overlijden van Benno met Capitein Nauoog (06).
Het merkwaardige huwelijk van Hermannus en Juffer Lutgert
'De Heer Vaandrig Hermannus Heddema van Westerbroek Juffer Lutgert Ocken van F.W.' (=Finsterwolde).
Verder is het ook geheel onbekend op welke wijze Lutgert in aanraking is gekomen met Hermannus. Lutgert woont in Finsterwolde en bij het huwelijk is Hermannus afkomstig uit Westerbroek, waar hij gelegerd is. In Westerbroek is Hermannus net als zijn vader solliciteur. Solliciteur is een uitgestorven beroep. Officieel is het ‘solliciteur-militair’, in het engels ‘tax-collector’. Zijn rang is vaandrig. Hermannus is als solliciteur in dienst bij Berent(Berndt) Baron Lewe van Aduard, zijn vader Benno bij de heer overste Bottenius. Iedere hoge officier heeft zijn eigen solliciteur, soms zelfs meerdere. Een solliciteur is een soort militaire bankier, ze maken geld vrij voor soldij en de foerage. Vervolgens eisen zij dat geld terug van de provincie.
Eerst geld uitgeven en dan pas ontvangen is een enorm risico, daarom krijgen de solliciteurs een soort rente op de leningen. Dat de rente wel eens woekert, blijkt als er in 1672 wordt bepaald dat de interest niet hoger mag zijn dan 16 stuivers per 100 gulden per maand. Het salaris dat een solliciteur voor zijn werkzaamheden ontvangt, bedraagt evenveel als de soldij voor één man. Als er veel geld mee gemoeid gaat, dan is de persoon in kwestie van groot aanzien, je zou hem eens nodig kunnen hebben. De solliciteurs beschikken dus over een groot sociaal netwerk in de hogere kringen. Officieren in het leger zijn vaak van adel en tijdens rustige maanden in het oorlogsgebied of op verlof worden de officieren door de solliciteur bij de plaatselijke elite geïntroduceerd. Andersom komt ook voor. Misschien is Hermannus wel zó bij Lutgert terecht gekomen. Het kan ook zijn dat Hermannus uit het leger ontslagen is. Als ontslagpremie wordt vaak een stuk land gedoneerd. Het in niet onmogelijk dat, dat stuk land in Finsterwolde heeft gelegen en Hermannus na zijn solliciteurschap boer geworden is….
Toch betekent dit niet het einde van het boerenbedrijf voor het geslacht Heddema. Benno Heddema, een zoon van Hermannus’ zuster Johanna Heddema, gehuwd met Abel Fockes in 1731, heeft de naam Heddema van haar moeder overgenomen. Waarschijnlijk doet hij dit omdat met Harmannus' overlijden in 1763 het geslacht Heddema in mannelijke lijn is uitgestorven. Zo blijft de naam Heddema behouden ofschoon het geslacht in strikte zin is uitgestorven.
Tot op heden leven en wonen er nog steeds Heddema’s van dit geslacht in en rond Finsterwolde. Reden voor mij om het geslacht Heddema eens verder uit te spitten in een genealogie.
De huwelijkscontracten van Hermannus (08) en zijn zuster Johanna (09) zijn gevonden, maar nog niet ingezien. Wellicht kan een nader onderzoek ons meer vertellen over de mysteries rond dit vreemde huwelijk.
Grafzerk van Juffer Lutgert Ockens Joling
De oorspronkelijke tekst op haar grafsteen in de grafkerk luidt:
Foto boven: Het wapen van de Heddema's op de herenbank in de Ned. Herv. kerkl te Finsterwolde.
Het doopbewijs van Lutgert is nog nergens gevonden. Helaas ontbreken in de doopboeken van Finsterwolde aantekeningen over verschillende jaren en ook het ledenmatenboek is niet compleet. Rond 1713 heeft de schoolmeester en tevens koster van de kerk, Vincent Gramsbergen, het oude boekwerk dat in een zeer slechte staat verkeerde, overgeschreven. Althans alles wat de schoolmeester er nog van heeft kunnen lezen, want de inkt is in de loop der jaren vervaagd en de muizen hebben zich tegoed gedaan aan het papier. In het rouwboek van de kerk lezen we echter nog wel dat op 5 maart 1729 de oude knecht van Lutgert is overleden, als er staat 'Juffer Okkens oude knecht genaamd Derk, nalatende een zuster'. Verder weten we ook nog dat Lutgert na haar dood 1000 caroli gulden heeft nagelaten aan de diaconie van de kerk.
In de Nederlands Hervormde kerk van Finsterwolde bevindt zich een grafkelder. Bij de ingang daarvan is een tegeltje aangebracht met de tekst
' INGANCK TOT DE GRAFKELDER. OBIIT LUTGERT OCKENS DEN 4 DESEMBER 1751.
De ingang van het graf is bij de verbouwing in 2012 weer geopend, maar blijkt naar het westen te zijn dichtgemetseld met hedendaagse stenen, die erop duiden dat het graf geruimd zou kunnen zijn bij een eerdere restauratie. Naar ik weet zijn bij de restaurauratie in 2012 deze stenen niet verwijderd, zodat we niet weten wat er achter te zien is.
Op de zerk van Hermannus staat ook de volgende tekst:
Wapen, geplaatst voor krijgsattributen: Een rechterschuinbalk, begeleid van boven en van onderen van drie leliën schuinrechts.
'DE HEER HERMANNUS HEDDEMA IS GEWEEST DE LAATSTE VAN DE STAM' (13).
Uit de laatste zin blijkt dat Hermannus Heddema en zijn vrouw geen zoon hebben gehad. Sterker nog, Hermannus en zijn vrouw sterven beiden kinderloos. Gelukkig weten we wel waar de ‘stee’ van Lutgert en Hermannus heeft gestaan. In het artikel ‘Rond de kerk van Finsterwolde in 1832’ hebben we vlakbij de kerk de boerderij van Harmannus Benes Heddema, landbouwer te Finsterwolde gevonden. Deze Harmannus is gehuwd met Geessien Engels Engelkens. Hij is de achterkleinzoon van de eerder genoemde Johanna Heddema, in 1731 gehuwd met Abel Fockes.
Afzonderlijk is de genealogie van de Heddema’s uitvoerig uitgewerkt. Nog niet alle namen en families zijn bijwerkt, maar de volledige familielijn tot 1970 is hier te vinden. Voor verder onderzoek is er tijd nodig, veel tijd en … geduld.
Reactie van Frits Ebbens. 29-05-2021:
Zie ook: Rond de kerk van Finsterwolde in 1832, percelen en eigenaars De Stefanuskerk van Finsterwolde
|
||||||||||||
|